De oude stal

Gepubliceerd op 18 oktober 2025 om 16:09

Verteld door Rex, de zwart-witte border collie

 

Ik ben Rex. Een zwart-witte border collie van zes jaar oud. Mijn vacht is dik en glanzend, mijn ogen scherp als een valk, en mijn neus? Die ruikt alles — van een vers brood bij de buren tot een kat die zich verstopt onder een struik. Mijn baasjes, Diana en Frank, en ik wonen in een rijtjeswoning aan de rand van het dorp. We hebben een ruime tuin, een schuurtje, en achter het huis ligt een klein veldje met een oude, vervallen stal. Niemand komt daar nog. Behalve ik.

Die stal staat er al sinds de tijd van de vorige bewoners. De planken zijn verweerd, het dak is deels ingestort, en de wind fluit er altijd een beetje spookachtig doorheen. Diana zegt dat het niet veilig is om daar te spelen. Maar ik ben een herdershond — nieuwsgierig, dapper, en altijd op mijn hoede.

Op een mistige ochtend in oktober, toen de lucht rook naar natte bladeren en de wereld stil was, voelde ik iets. Een geur. Niet van een dier dat ik kende. Iets... kleins. Kwetsbaars. En het kwam uit de oude stal.

Mijn poten bewogen vanzelf. Ik sloop door het tuinhek, over het veldje, naar de stal. De deur stond op een kier. Een koude tocht streek langs mijn snuit. Ik duwde hem verder open. Het kraakte luid, maar ik ging door. Mijn ogen moesten wennen aan het donker, maar mijn neus leidde me.

Achter een stapel oude planken hoorde ik het: een piepend geluid. Ik sloop dichterbij. En daar, trillend van de kou, lag een klein zwart-wit bolletje. Een pup. Zijn vacht was vuil, zijn ogen groot en bang. Maar hij leek op mij. Alsof ik in een spiegel keek, maar dan jaren jonger.

Ik wist meteen wat ik moest doen. Voorzichtig pakte ik hem op en rende terug naar huis. Mijn poten gleden bijna uit op het natte gras, maar ik hield hem stevig vast. Bij de achterdeur blafte ik luid. Diana kwam aangesneld, haar ogen groot van schrik.

“Rex! Wat heb je daar?” vroeg ze, terwijl ze de pup uit mijn bek tilde.

Ze zag het meteen. De pup was uitgehongerd, maar levend. Ze wikkelde hem in een warme deken en gaf hem melk. Die nacht sliep hij in mijn mand, tegen mijn buik aan. Ik hield hem warm. Hij piepte nog even, maar viel toen in slaap.

De volgende dagen bleef ik teruggaan naar de stal. Ik rook rond, zocht naar sporen. En op een avond, toen de lucht zwaar was van regen, hoorde ik voetstappen. Zacht, haastig. Ik verstopte me in de schaduw van de struiken.

Een jongen, misschien twaalf jaar oud, sloop naar de stal. Zijn jas was te groot, zijn schoenen nat. Hij keek rond, zijn gezicht vol zorgen. Toen hij zag dat de pup weg was, zakte hij op zijn knieën en begon te huilen.

Ik kwam tevoorschijn, langzaam, mijn kop laag. Hij schrok, maar ik blafte zachtjes. Hij keek me aan, veegde zijn tranen weg, en begon te praten. Hij had de pup gevonden in het bos, alleen en hongerig. Zijn ouders wilden geen hond, dus had hij hem hier verstopt, hopend dat iemand hem zou vinden.

Ik rende terug naar huis, haalde Diana en Frank. Ze spraken met de jongen, en later met zijn ouders. Het duurde even, maar uiteindelijk besloten ze dat de pup bij ons mocht blijven. De jongen mocht hem zo vaak bezoeken als hij wilde.

We noemden hem Bram. Hij werd mijn schaduw. Waar ik ging, volgde hij. Ik leerde hem alles: hoe je vogels verjaagt uit de moestuin, hoe je de postbode vriendelijk begroet, en hoe je Diana moet aankijken als je een extra koekje wilt.

De oude stal? Die knapten Diana en Frank op. Ze maakten er een warme plek van, met stro, dekens en een houten bordje boven de deur: “Rex & Bram”.

En ik? Ik ben nog steeds de waakhond van ons huis. Maar nu ben ik ook een grote broer. En samen, Bram en ik, zorgen we ervoor dat niemand zich ooit meer alleen hoeft te voelen in de oude stal.

Rating: 0 sterren
0 stemmen

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.