Waar is de Magische Uil?
Mijn naam is Rex. Ik ben een Border Collie en ik heb een heel belangrijke taak. Ik bewaak het huis, ik zorg dat de Vrouwtje niet struikelt over haar eigen voeten, en ik houd de kat van de buren nauwlettend in de gaten (een zeer verdacht type, als je het mij vraagt). Mijn leven was perfect georganiseerd: dutje om tien uur, wandeling om twaalf uur, koekje om drie uur, en knuffelsessie om acht uur.
En toen vonden ze Bram.
Mijn leven is sindsdien... minder georganiseerd. Bram is ook een Border Collie, maar hij is niet zoals ik. Ik kom uit een lange, trotse lijn van belangrijke honden. Bram... Bram werd gevonden. Alleen. Bibberend in het stro van de oude, vervallen stal aan het einde van het zandpad.
Ik herinner me die avond nog goed. De Vrouwtje kwam thuis en ze rook naar oud hooi, regen en iets anders... iets kleins en angstig. Ze had een bibberend hoopje zwart-witte vacht in haar armen, zo mager dat je al zijn ribbetjes kon voelen.
De Baasjes praatten met zachte stemmen bij het vuur. "Hij kan hier niet blijven," zei de Baas. Maar de Vrouwtje zette het hoopje op mijn deken, en het keek me aan met ogen zo groot als schoteltjes. Hij rilde. Ik stond op, liep naar hem toe en gaf hem heel voorzichtig een lik over zijn oren. Hij stopte met rillen en kroop tegen me aan.
De Baas zuchtte. "Nou, vooruit dan," zei hij. "Hij mag blijven." En zo werd hij 'Bram', mijn broertje.
De eerste week verstopte hij zich achter de bank en at alleen als ik naast hem zat. Maar nu? Nu is hij een wervelwind van natte neuzen, scherpe puppytandjes en een energie die zelfs mij moe maakt. Hij heeft de concentratie van een goudvis en de snelheid van een... nou ja, van een Border Collie pup die ontdekt heeft dat de wereld niet eng is, maar één groot kauwspeeltje.
Het begon allemaal op een dinsdagochtend. Ik lag op mijn favoriete plekje, het zachte tapijt waar de zon precies op mijn flank scheen. Ik was net in die heerlijke fase van de slaap waarin ik droomde dat ik een gigantische worst aan het hoeden was.
"Rex! Rex! Hoorde je dat?"
Ik opende één oog. Bram stond met zijn oren kaarsrecht overeind en zijn neus trilde. "Wat, Bram?" gromde ik zachtjes. "De worst rent weg."
"Nee! Dat!"
Ik zuchtte en tilde mijn hoofd op. Ik spitste mijn oren. Ik hoorde het gebruikelijke: het getik van de klok, de Vrouwtje die in de keuken rommelde (een goed geluid, betekent vaak kruimels), en het verre geronk van de vuilniswagen.
"Ik hoor niks," zei ik, en liet mijn hoofd weer op mijn poten zakken.
"Jawel! Luister dan!" Bram begon op en neer te springen, zijn puppy-blaf klonk als een piepspeeltje dat kapot was. "Het klonk als... Hoe-hoe!"
Mijn andere oog ging open. "Een hoe-hoe?"
"Ja! Het was magisch!"
Oh, hemel. Daar gingen we weer. Vorige week was hij ervan overtuigd dat de tuinkabouter hem uitlachte (het was een egel), en de week daarvoor dacht hij dat zijn eigen spiegelbeeld in de glazen deur een indringer was (dat gevecht duurte twintig minuten).
"Bram," zei ik geduldig. "Dat was waarschijnlijk een houtduif. Die maken dat geluid. Ze zijn niet magisch. Ze zijn gewoon... duiven."
Bram's gezicht betrok. Zijn oren zakten. "Oh. Geen magie."
Hij keek zo teleurgesteld. Ik voelde me meteen schuldig. Hij was misschien een stuiterbal, maar na alles wat hij had meegemaakt in die stal, verdiende hij een beetje magie. Ik ben misschien wel de oudere, verstandige broer, maar ik heb ook een zwak voor die pluizenbol.
"Maar," begon ik, en ik ging rechtop zitten. Bram's oren schoten meteen weer omhoog. "Er is wel iets magisch in deze tuin. Iets dat 'hoe-hoe' zegt."
"Echt waar?!"
"Ja," zei ik, en ik voelde me plotseling heel wijs. "De Magische Uil. Hij woont diep in de struiken, voorbij de plek waar de Vrouwtje de rare blaadjes plant. Ze zeggen dat hij alleen tevoorschijn komt voor de dapperste puppy's die alleen zijn gevonden."
Bram's ogen werden zo groot als tennisballen. "Een Magische Uil? Wat doet 'ie?"
"Nou," improviseerde ik. "Hij... hij bewaakt de Schat van de Duizend Koekjes. En als je hem vindt, geeft hij je een Squeaky-speeltje dat nooit kapotgaat."
Dat laatste had ik niet moeten zeggen. Voor Bram is een onverwoestbaar piepspeeltje het allerbeste cadeau van de hele wereld.
"We moeten hem vinden, Rex! Nu!"
Voordat ik kon protesteren, schoot hij als een pijl uit een boog door het hondenluik de tuin in. Met een diepe zucht van een hond die zijn droomworst definitief zag verdwijnen, stond ik op en draafde achter hem aan. "Wacht! Je weet niet eens waar je moet zoeken!"
De tuin was ons koninkrijk. Voor mij was het bekend terrein. Ik kende de beste zonneplekjes, de zwakke plek in het hek waar de kat van de buren doorheen glipte, en de exacte locatie van de composthoop.
Voor Bram was het een jungle vol mysteries.
"Hier! Ik ruik hem!" riep Bram, terwijl hij zijn neus diep in de rhododendronstruik stak. Er klonk een hoop geritsel, een verontwaardigd prrrrt, en Bram kwam achteruit gestruikeld met een groot blad op zijn hoofd.
"Dat is de struik waar Merel haar nest heeft, Bram. Geen uil."
"Oh." Hij schudde het blad van zich af. "Dan... daar!" Hij sprintte naar de oude schuur. Dit was mijn domein. Hier bewaarde de Baasje de houtsnippers die zo lekker roken.
Bram begon als een bezetene te graven bij de fundering. Aarde vloog in het rond en landde op mijn (perfect schone) vacht. "Bram, stop! De Baasje wordt boos als je gaten graaft!"
"Maar de Uil zit misschien onder de grond! Uilen wonen toch in holen?"
"Nee, Bram," zuchtte ik. "Dat zijn konijnen. Of mollen. Uilen wonen in bomen. Hoge bomen."
Bram stopte met graven. Hij had modder tot achter zijn oren. Hij keek op naar de grote, oude eik aan het einde van de tuin. "Een hoge boom... Dát is het!"
Hij rende erheen en begon tegen de stam op te springen, keffend met al zijn puppy-kracht. "Kom eruit, Magische Uil! Ik ben dapper! Geef me het piepspeeltje!"
Ik liep kalm naar hem toe en ging zitten. Ik keek omhoog. De zon filterde door de bladeren. "Hij laat zich niet zo makkelijk zien, kleintje. Je moet geduld hebben."
"Geduld? Wat is dat? Is dat eetbaar?"
Voordat ik het kon uitleggen, ging de achterdeur open. "Rex! Bram! Wandelen!"
Wandelen.
Alle gedachten aan Magische Uilen verdwenen als sneeuw voor de zon. De riemen! De riemen werden gepakt! We stormden naar binnen, gleden uit over de keukenvloer, en dansten om de Vrouwtje heen. Dit was het beste deel van de dag.
We gingen niet naar het gewone park. De Vrouwtje deed haar speciale wandelschoenen aan en pakte de lange lijnen. We gingen naar het Bos.
Het Bos was een symfonie van geuren. Ik had het druk. Ik moest de sporen controleren van de eekhoorns (snel, maar dom), de konijnen (heel snel, en ruiken naar angst), en dat ene spoor van die teef van de Golden Retriever (ze was hier gisteren, interessant).
Bram, echter, was zijn missie niet vergeten. Terwijl ik professioneel de omgeving aan het controleren was, rende hij van boom naar boom.
"Is dit een Uilenboom, Rex?" "Nee, dat is een dennenboom. Te plakkerig." "Deze dan?" "Een beuk. Te glad."
Plotseling bleef ik stilstaan. Mijn oren spitsten zich. Ik hield mijn adem in. Bram botste tegen me op. "Wat? Wat ruik je? Is het de Uil?"
"Stil," fluisterde ik.
Ik hoorde het. Het was geen vogel. Het was... geritsel. Iets groots. Het bewoog langzaam, parallel aan ons pad, dieper in het struikgewas. De geur die de wind mijn kant op blies was muskusachtig en sterk. Hert.
Ik ging in mijn lage Border Collie-sluiphouding. Mijn ogen gefixeerd op de plek waar het geluid vandaan kwam. Dit was het echte werk. Dit was hoeden.
"Wat is het?" piepte Bram.
"Prooi," siste ik.
En toen deed Bram iets wat puppy's doen. Hij vergat de Magische Uil, hij vergat mijn waarschuwing, en hij zag een vlinder.
"VLINDER!" schreeuwde hij, en hij dook met een vrolijke sprong het struikgewas in, precies in de richting van het hert.
Er klonk een luid gesnuif, het breken van takken, en ik zag een witte staart wegschieten. Het hert was weg. De jacht was voorbij.
Bram kwam terug gedraafd, kwispelend. "Ik heb hem bijna gepakt, Rex! Zag je dat?"
Ik keek hem aan. Hij was een idioot. Een blije, modderige idioot. Ik kon niet eens boos zijn.
"Goed zo, Bram," zei ik maar. "Je hebt... de vlinder verjaagd."
De wandeling was lang en vermoeiend. Tegen de tijd dat we thuiskwamen, waren Bram's pootjes zwaar. Zelfs zijn oren hingen een beetje. We dronken de hele waterbak leeg en ploften neer op het koele keukenzeil.
"Geen Magische Uil vandaag, Rex," mompelde Bram. Hij klonk slaperig.
"Nee," zei ik. "Misschien morgen."
"Denk je dat hij echt bestaat?"
Ik keek naar hem. Hij was al bijna in slaap, zijn pootjes trilden terwijl hij droomde (waarschijnlijk over die vlinder). "Ja, kleintje," fluisterde ik. "Ik weet het zeker."
De Vrouwtje kwam de keuken in. Ze glimlachte toen ze ons zo zag liggen. "Mijn lieve jongens," zei ze. Ze had iets in haar hand. Het kwam uit de tas die ze bij de dierenwinkel had gehaald.
Ze hurkte neer bij Bram en hield het voor zijn neus.
Het was bruin, zacht, en had twee grote, ronde ogen.
Bram's neus trilde. Hij opende één oog. De Vrouwtje kneep in het ding.
PIEP-HOE-HOE!
Bram was klaarwakker. Hij schoot overeind alsof hij door een bij was gestoken. Zijn ogen waren gefixeerd op het speeltje.
"De Uil!" schreeuwde hij. "Rex! Het is de Magische Uil! Ze heeft hem gevangen! Ze wist dat ik hem zocht!"
Hij graaide het speeltje uit de handen van de Vrouwtje en begon er als een bezetene mee te schudden. PIEP-HOE-HOE! PIEP-HOE-HOE!
Hij gooide het in de lucht, ving het, en rende rondjes door de keuken. Hij was door het dolle heen.
Ik keek toe, mijn kop op mijn poten. De Vrouwtje aaide mij over mijn hoofd. "Grote, wijze Rex," zei ze. "Je laat hem ook altijd eerst, hè? Zeker je kleine stalvriendje."
Ik gaf haar hand een lik. Ze begreep het.
Bram kwam met zijn Uil naar me toe gerend en liet hem pardoes op mijn kop vallen. Hij was nat van de kwijl. "Kijk Rex! Hij is magisch! En hij is nog niet eens kapot!"
"Dat is hij zeker, Bram," zei ik.
De rest van de avond werd gevuld met het geluid van PIEP-HOE-HOE. Het was oorverdovend. Het was irritant. Het was het beste geluid ter wereld.
Mijn taak was zwaar. Ik moest de Vrouwtje bewaken, de kat controleren, en dromen over worsten. En nu moest ik ook nog de mythes en legendes levend houden voor mijn gekke broertje dat ze bij een stal hadden gevonden.
Maar terwijl ik Bram in slaap zag vallen, zijn modderige pootjes om de Magische Uil geklemd, veilig op mijn deken, dacht ik bij mezelf... misschien is het zo erg nog niet om een grote broer te zijn.
Reactie plaatsen
Reacties